Het domein

De geschiedenis

Er was eens de priorij van het Rood Klooster

1. De beginjaren (1359-1392): van kluizenaarschut tot priorij

De priorij van het Rood Klooster dankt haar ontstaan aan een kluizenaar, een zekere Aegidius Olivier, die rond 1359 besloot zich als kluizenaar in het Zoniënwoud, in het gehucht Ten Brugsken, terug te trekken. Hij bouwde daar een hutje om er het leven van een asceet te leiden. Zijn vriend, de priester Willem Daneels, voelde zich door deze omgeving aangetrokken en wenste zich bij de kluizenaar te vestigen, echter op een minder vochtige plaats.

Hij vroeg aan de hertogin Jeanne van Brabant[1] het recht zich op een andere plaats te vestigen. Zij kregen de toelating hun nieuw verblijf te bouwen op de plaats waar zich thans het Rood Klooster bevindt. In 1366 bouwden zij een kluizenaarsverblijf bestaande uit een kapel en enkele gebouwen die 9 heremieten konden huisvesten. Dit gebouwencomplex, bestaande uit hout, leem en gehakt stro, werd Rode Cluse genoemd, de rode kluizenaarshut.

Zoals de meeste heremieten wensten ook de heremieten van Rode Cluse een levensregel te volgen die met deze van een gevestigde religieuze orde overeenstemde. Hun keuze viel op de regel van Sint-Augustinus, gebaseerd op kuisheid, armoede, gemeenschappelijk bezit en gebed.

In 1369 bekwamen zij van het bisdom van Cambrai de inwijding van hun kapel, aan Sint-Paulus opgedragen; zij mochten een altar bouwen en de eredienst beoefenen, echter geen sacramenten toedienen. In 1372 werden hun levensstijl, hun liturgische regels en hun instelling door de bisschop van Cambrai erkend. De vijf heremieten van Rode Cluse, familieleden van de officieren van de hertogin Jeanne van Brabant, die onder haar bescherming stonden, besloten het kluizenaarsverblijf tot een priorij om te vormen. In 1373 gaf de bisschop van Cambrai de toelating om de gebouwen uit te breiden en een nieuw altaar en een kerkhof in te wijden. In 1374 werd Willem Daneels als eerste prior van de gemeenschap aangeduid. Rode Cluse werd dan de Priorij van Sint-Paulus in Zoniën, “Rubea Vallis” (Rode Vallei) genoemd, en vervolgens gewoon Roeden Clooster (rood klooster), Rood Klooster, Rouge-Cloître, de naam die tot heden bewaard is.

De naam Rood Klooster zou volgens sommigen afkomstig zijn van de kleur van de beschermlaag uit fijngestampte dakplaten, waarmee de muren van de gebouwen gepleisterd werden. Een andere, etymologische versie, kan ook in aanmerking komen. Inderdaad, het voorzetsel “roo” van het Nederlands “rooien”, dat betekent: uit de grond halen, uittrekken, ontginnen, zou erop wijzen dat de plaats waar de priorij werd opgericht een ontgonnen plek in het woud was. Dit voorzetstel komt in talrijke gemeentenamen voor; in het Frans stemt het overeen met “sart”, van het werkwoord “essarter” dat in de naam van de gemeente Rixensart teruggevonden wordt.

De vestigingsplaats van de priorij beantwoordde aan een weloverwogen keuze. Niet alleen zorgden de omliggende bossen voor rust en eenzaamheid die tot bezinning aanzetten, maar ze leverden ook timmerhout en brandhout. De omliggende zandhellingen leverden een kalkhoudende zandsteen, een degelijk bouwmateriaal, en verschillende  ronnen voerden zuiver water aan om de visrijke vijvers te voeden.

Dank zij de privileges verkregen van Jeanne van Brabant en de vrijgevigheid van schenkers, kende de priorij weldra een voorspoedige ontwikkeling. De hertogin overstelpte het Rood Klooster met privileges, zoals de vrijstelling van belastingen en zij stelde de omliggende terreinen en de vijvers ter beschikking. In ruil voor deze geschenken droegen de kanunniken missen op voor hun schenkers en boden elk jaar een aantal vissen van hun vijvers aan.

De eerste prior, Willem Daneels, paste de gebouwen aan het steeds toenemende belang van de priorij aan. De eerste steen van de kerk werd gelegd op 31 mei 1381, onder de leiding van Adam Gheerijs, hofarchitect. De kerk die in 1384 werd ingewijd, was gebouwd in kalksteen afkomstig van de omliggende rotshellingen. Ondertussen hadden de kanunniken de sacristie, het klooster, twee gesloten binnenplaatsen[2] en de eerste omwalling laten bouwen. Het moeras werd drooggelegd, bosgrond ontgonnen, genivelleerd en voor cultuur geschikt gemaakt. De priorij beschikte over haar eigen watermolen om haar eigen koren te malen.

2. De priorij van het Rood Klooster in de XVe en XVIe eeuw : ontwikkeling, bloie en hoogtepunt.

De drie priorijen in het Zoniënwoud, Groenendael, Rood Klooster en Zeven Bronnen vormden in 1402 een congregatie met Groenendael aan het hoofd. In 1412 sloot de congregatie zich bij de congregatie van Windesheim in Nederland aan. De priorij van het Rood Klooster verruimde haar activiteiten die weldra uitblonken. Vele taken zoals het onderwijs werden door Windesheim aan kanunniken van het Rood Klooster toevertrouwd die naar andere kloosters uitgezonden werden.

Tot het einde van de XVe eeuw leefde de priorij in vrede. De gebouwen werden opgesmukt; de kerk werd met een drievoudige rij koorstoelen in vlammende gotiek uitgerust ; een infirmerie ontstond: een gewelf werd gebouwd om het water vanuit de hoger gelegen vijvers op te vangen. De kanunniken verrijkten hun bibliotheek met kopijen die in hun scriptorium uitgevoerd werden, met originele werken, met geschenken, aankopen en schenkingen. Er waren werken te vinden over theologie, levensbeschrijvingen van heiligen, maar ook verhalen van kroniekschrijvers zoals de kanunniken Jean Gielemans en Gaspar Ofhuys, die de geschiedenis van de gemeenschap van het Rood Klooster in de XVe eeuw verhaalden. Sommige manuscripten dateerden van de XIIe eeuw.

De reputatie van de bibliotheek van het Rood Klooster evenaarde deze van haar scriptorium, haar boekbinderij en haar boekverluchting. De vorsten Maximiliaan van Oostenrijk, Karel de vijfde, de aarshertogen Albrecht en Isabella[3], of nog Karel van Lorreinen bezochten de priorij en verbleven er soms. Het was immers de gewoonte voor de prinsen het klooster te bezoeken dat zich in de nabijheid van hun jachtterrein bevond en er van de gastvrijheid van de monniken te genieten. De Vlaamse primitieve schilder Hugo Van der Goes heeft er zijn laatste levensjaren doorgebracht[4].

Gedurende de eerste helft van de XVIe eeuw bereikte de materiële welvaart van de priorij haar hoogtepunt. Er waren twee soorten bewoners, de kanunniken en de lekenbroeders. Het leven van de kanunniken was volgens een streng uurrooster geregeld en elke kanunnikwerkte er onder de leiding van een prior. Handarbeid, zoals het onderhoud van de gebouwen, van de moestuin, of nog de landbouw, werd door de lekenbroeders uitgevoerd.

Tijdens haar bestaan heeft de priorij talrijke geschenken ontvangen en genoot van de bescherming van de vorsten. In 1513 deed Karel de vijfde[5] een schenking voor de uitbreiding van de kerk en in 1525 schonk hij een glas-in-loodraam met zijn blazoen dat in het koor geplaatst werd.

Het Rood Klooster kende zijn hoogtepunt in de XVIe eeuw.

C’est ainsi que le Rouge-Cloître connut son apogée au cours du XVIe siècle.

3. Van het einde de XVIe eeuw tot de XVIIIe eeuw : verval, ballingschap en afschaffing van de priorij.

De periode van welvaart en vrede duurde niet lang. De priorij werd ernstig getroffen door de godsdienstoorlogen. In 1572 werd de priorij door ketters geplunderd en in brand gestoken. In 1581 weken de religieuzen uit naar hun toevluchtsoord in de Cellebroersstraat te Brussel waar zij tot 1607 verbleven. Vanaf deze periode liet de achteruitgang van de gemeenschap liet zich duidelijk voelen. Zodra deze troebele periode voorbij was, hernam het leven in het Rood Klooster zijn gewone gang. De kanunniken, die na 26 jaar ballingschap naar Oudergem teruggekeerd waren, herstelden de vervallen gebouwen. De priorij werd heropgebouwd en in de XVIIe en XVIIIe eeuw uitgebreid om haar definitieve vorm te krijgen.

Het Rood Klooster, met zijn vijftien vijvers, zijn prachtige kerk in witte zandsteen opgetrokken en opgesmukt met een schilderij van P. P. Rubens, de onthoofding van Sint Paulus[6], met de talrijke andere gebouwen, de velden, de boomgaarden, de moestuinen…was de parel van het Zoniënwoud.

Op het einde van de XVIIe eeuw werd het geestesleven van de priorij door interne crisissen aangetast. De belangrijke restauratie- en transformatiewerken, onder meer de afbraak van het klooster om een nieuw, veel groter, te bouwen, een onderneming van de prior Aegidius de Roy, hadden de priorij haast geruïneerd.

In 1693 verwoestte een brand een deel van het klooster. De Bibliotheek met haar schat van manuscripten, ter plaatse vervaardigd, bleef gelukkig gespaard maar er diende  eropgebouwd te worden waardoor de onkosten en de schulden nog toenamen.

Bovendien nam de kritiek op de kloosterinstellingen gedurende de eerste helft van de XVIIIe eeuw meer en meer toe. De Oostenrijkse regering vatte eerst de eigendommen van de religieuze gemeenschappen aan. Zo werd de priorij van het Rood Klooster verplicht zware belastingen te betalen die haar patrimonium verminderden.

In 1783 schafte Jozef II[7] bij decreet talrijke contemplatieve ordes af, in zijn ogen als nutteloos beschouwd, waaronder de priorijen van het Rood Klooster, Groenendael en Zeven Bronnen. De kanunniken bleef geen andere keuze over dan te seculariseren of een andere congregatie toe te treden.

De gemeenschap van het Rood Klooster ging uiteen en haar roerende goederen werden verkocht. In 1794 werden de mooiste manuscripten naar de keizerlijke bibliotheek van Wenen meegenomen. De gebouwen die thans bestaan geven maar een flauw idee van de vroegere pracht van de priorij.

Na enkele verwikkelingen die deden geloven dat de priorij zou heropleven, werd zij in 1796 onder het Franse regime definitief afgeschaft.

4. De XIXe en XXe eeuw : openbare verkoop, transformatie in een industrieel complex en tenslotte in een wandelen ontspanningsoord.

In 1798 werd het domein in percelen opgedeeld om verkocht te worden. De gebouwen werden bij openbare verkoop opgekocht door de eerste industriëlen die zich in het Rood Klooster vestigden. Gedurende bijna een eeuw huisden daar achtereenvolgens verschillende industrieën waaronder een spinnerij, een glasblazerij, een wasserij, een ververij, een zeepziederij, een werkplaats voor steenhouwers of nog een smidse. De brouwerij en de infirmerie waren de eerste gebouwen die vernietigd werden samen met een deel van het klooster. De kerk zelf leed aanzienlijke schade en werd in 1805 door een onopzettelijke brand verwoest.

Deze diverse industriële ondernemingen verdwenen tegen het einde van de XIXe eeuw.

Aangetrokken door de natuur en de charme van de vroegere priorij, werd het Rood klooster de lievelingsplek voor verschillende landschapsschilders.

In 1900 werden verschillende projecten overwogen, zoals de bouw van een stuwdam, een verkaveling of nog een dierentuin. Om te vermijden dat het domein ingrijpende wijzigingen zou ondergaan besloot de overheid maatregelen tot behoud te nemen.

In 1910 kocht de Belgische Staat het domein zodat verkaveling en diverse exploitatieprojecten niet meer aan de orde waren.

In 1959 werd het Rood Klooster complex geklasseerd en in 1992 eigendom van het Brussels hoofdstedelijk gewest.

Tegenwoordig wordt het domein beheerd door de Grondregie van het Brussels hoofdstedelijk gewest die verantwoordelijk is voor de gebouwen enerzijds en anderzijds door het Brussels Instituut voor Milieubeheer voor wat de niet-bebouwde zones betreft. De gemeente Oudergem huurt een deel van de gebouwen waarin verschillende instellingen ondergebracht zijn: het Kunstcentrum van het Rood Klooster, de kunstateliers, het Sprookjeshuis van Brussel en de vzw Paard en Bos.

Deze tekst is een fragment uit de Bezoekersgids "Beleef de geschiedenis van het Rood Klooster", uitgegeven door het Kunstencentrum 2012. U kunt hem downloaden op de site in de rubriek "Publicaties".

[1] Johanna van Brabant, geboren in 1322 en overleden in Brussel in 1406, was hertogin van Brabant en Limburg van 1355 tot 1406.

[2] In die periode had de priorij een klooster met twee binnenplaatsen. Het geheel werd vernietigd in de 17e eeuw om een groter klooster te kunnen bouwen. De oorspronkelijke grootte kan je nog steeds zien aan de resten op de grond.

[3] De aartshertogen Albert en Isabella regeerden over de Nederlanden van 1598 tot 1621. Ze vestigen hun hof in Brussel.

[4] Zie verder.

[5] Keizer Karel (1500-1558) was koning van Spanje, koning van Sicilië en Rooms-Duits keizer van 1519 tot 1556.

[6] Dit werk werd vernietigd tijdens het bombardement op Brussel in 1695, toen het daar bewaard werd ter bescherming.

[7] Jozef II, geboren in 1741 en overleden in Wenen in 1790, was Rooms-Duits keizer van 1765 tot 1790.